Navigatiemenu

Spaanse schonen.

 

Wie kent ze niet, althans indien hij/zij geboren is in de jaren zestig.
In veel burgermanshuisjes hingen ze: een afdruk van een Spaanse schone met zo’n dikke verdrietstraan in de ooghoek en soms zelfs, indien het verdriet blijkbaar grotere proporties had aangenomen, op de wang of zelfs met meerderen over de wang lopend.
Mooi zwart golvend haar, losjes over de schouder vallend en vaak een bloem ik het haar en – wat de verkoop van deze plaatjes zeker vergrootte – mooie bronzen borsten, door een openvallende blouse meer zichtbaar dan ik het preutse Nederland gewoon was.
Ze waren toen net zo algemeen als op de kinderkamertjes de afbeeldingen van een licht rozig kinderhoofdje op een mooi wit kussentje en een wat rozig dekentje.
Bessie Pease Gutman stond er bij ons onderaan het afbeeldinkje; waarbij ik me als klein kind altijd afvroeg of dit nu de fotografe, de schilderes was (want veel verstand van fotografie en kunstschilderen had ik toen niet) of de naam van het zo gelukkig lijkende baby’tje.

Terug naar de Spaanse schonen.
Niets vermoedend van de ook hier veranderde werkelijkheid bleken de Spaanse schonen niet alleen uit prachtig huilende bloedmooie jonge vrouwen te bestaan.
Ook op de kin en onder de neus grof behaarde en gegroefde omaatjes waren er; op zich niet erg, ook ouderdom kan soms mooi zijn.
Maar waar ik zo van schrok en wat zo in strijd was met het vrouwbeeld dat al die mooie schilderijtjes ( en niet te vergeten: de posters van flamencodanseressen) bij me hadden opgeroepen waren die vies vette vleesballen die ook hier op altijd te strak zittende schoentjes rondliepen of beter uitgedrukt rond schommelden.

Het contrast is nergens zo erg als hier; in Amerika zie je haast geen slanke dennen, alleen maar fast food vleesballen, maar hier, in het zo slanke Spanje zie je ze beiden, zomaar door elkaar, niet eens, al was het alleen maar voor de toeristen, gescheiden door gaas met prikkeldraad of beter nog met draad waarin scheermesjes zitten verwerkt.
Het loopt hier zomaar rond en plotseling en altijd als je er niet op verdacht bent sta je in de schaduw van, of oog om dik oog met, zo’n vies vet dik brok zompig vlees dat onderbenen heeft die de vochthoudende onderbenen van m’n 84-jarige moeder in alles overtreffen – en zij klaagt al steen en been ( hoe toepasselijk) over die te dikke olifantspoten van haar ( noot van de schrijver: dit laatste is niet haar uitdrukking).
Die olifantspoten staan dan tenminste nog iets uit elkaar, anders is het met de bovenbenen die altijd, ja echt altijd, langs elkaar schuren, zelfs als de voeten een meter uit elkaar zouden staan, zo ze dat nog zouden kunnen zonder dat die berg vlees in zou storten.
En dan die konten van hompen schomperig vlees, altijd in te strak zittende aan elkaar genaaide stukken stof waarvoor de jeansproducerende bedrijven extra brede weefgetouwen hebben moeten maken.
Konten die het meest afschuwelijk gaan ogen wanneer de homp besloten heeft een legging te gaan dragen zodat alle vetrillen laag na laag zichtbaar worden.
Konten waar je gerust twee zadels op kwijt kunt, links en rechts van het heupgewricht, en met z’n drieën gezellig een eindje samen op kunt trekken.

Heb je dit beeld overleefd dan doemen de drie borstlagen op: de bovenste waar ergens onderaan, maar door de middelste gelukkig aan het oog onttrokken, tepels zitten; in dit geval niet refererend aan de strakke kleine prettig harde dingetjes waar wij mannen altijd aan denken.
Nee, nu tot gebaksschoteltjes uitgerekt, met de tepelhoed vervormd tot een tepelsombrero, om over de tepelkloven nog maar te zwijgen; mocht zo iemand bloot in de wind staan dan zou de wind er gierend doorheen huilen.
De middelste borstpartij hangt dan weer over de onderste heen die opzichtig en ver rondom uitstekend blubberend over een verlengde broekriem of ketting hangt.
Een gewone riem zou al moeite hebben om één bovenbeen te omsluiten laat staan zo’n blubberpuddingbuik.
Onderaan de borst-buikpartij bevindt zich een gedeelte waar ik mij geen voorstelling van kan maken; dat eigenlijk ook niet wil maar vanwege de leesbaarheid van dit stukje toch maar, zij het met tegenzin, doe.
Stel je de positie voor: daar waar de 60 – 80 cm lange en zeer diepe bilnaad, de tot bloedens toe kaalgeschuurde liezen en de opgezwollen schaamspeklappen bij elkaar komen, over dat donkere deel hebben we het dan.
Het moet daar een Mordoromgeving zijn.
Stel dat onze homp van het vrouwelijk geslacht is, zij een natte storm zou laten (een wind zou zich geen weg door de strakke naad weten te banen), tegelijk een witte zunami heeft en het lichaam de ongebruikte baarmoedervoorbereidselen na de stonde als kleurrijke jus afstoot, hoe moet het daar dan wel niet ruften.
Zelfs voor een Reuf ( een met een geboorteafwijking aan het reukorgaan geboren gehandicapte) zou hier niet schadevrij wegkomen.
De stembanden zouden door de scherpe geur weggevreten worden en tot blijvende sprakeloosheid leiden, het neustussenschot zou worden weggevreten als bij een veertigjarige cocaïnesnuiver en het neusslijmvlies zouden nog weken nabloeden, zo’n putlucht moet er daar dan hangen. Genoeg over deze hel.
De bovenarmen, als worstelaarsbenen, staan altijd schuin opzij omdat de vetkwabben onder de oksels korter op het lijf dragen onmogelijk maken en de onderarmen, waar mijn bovenbenen zelfs nog bij in het niet vallen – wat met de diameter van mijn bovenbenen meer zegt over de mijne dan over de hare – bungelen er meestal wat ongecoördineerd bij, meestal ritmisch schommelend op een beweging die meer van voortplanten dan van lopen heeft.
En die nekken, die afschuwelijke stierennekken; menig slager loopt met likkebaardende en beursvullende gedachten achter zo’n nek aan mocht het tot een veestapel behoren wat het jammer genoeg niet doet.
Bovenop die vette stierennekken zit dan meestal ook een zwaar vetgemest hoofd waarin zich onder de schedel een werkbaar gedeelte van enkele hersencellen hoort te bevinden waarover ik maar moeilijk vrijelijk kan spreken.
Het liefst zou ik het benoemen als een niet correct werkbare kolonie hersencellen die elk gen dat normaliter tot matiging leidt moet ontberen; weggevreten.
Dit zou ik doen ware ik niet door personen wier familie of kennissen behept zijn met weergaloze dikgroeierij welke niet gerelateerd kan worden aan vraatzucht of onbeheersbare onbeheersbaarheid op de vingers getikt was.
Wellicht dat deze personen tot die groep behoren waarbij, naar men momenteel denkt te moeten aannemen, het gen dat de beheersbaarheid controleert is uitgevallen; zeg maar genetisch op ‘uit’ staat en welke personen dus niets, helemaal niets kunnen doen aan hun behoefte tot zelfvernietiging.
Voor deze kleine groep maak zelfs ik een uitzondering op de schuldvraag. Zij hebben een genprobleem, vergelijkbaar met het aan het bisschopgen gekoppelde ‘aan koorknaapjes zitten’gen en het gengebrek dat sommige mensen hebben die niet voor een oranje stoplicht kunnen stoppen.
En ik leg de oorzaak, tot het tegendeel is bewezen, buiten henzelf en gun ze het volledige gebruik van onze dure gezondheidszorg.
Voor de overige 99,9 % van de loslopende vleesbomen zeg ik: ‘Achter gaas en op rantsoen’

Het fenomeen vraatzucht heet Obesitas, de grootste blunder van de gezondheidszorg.
Het zou altijd dikke vette kankervreterij hebben moeten heten.
Obezitas klinkt te leuk voor zo’n ergerniswekkend gevolg van onze vraatzuchtige samenleving waar hordes zwakken van geest blijkbaar niet tegen opgewassen zijn.
Het klinkt als Ejaculatie of Clitoris, prettig in het gehoor en nog beter in het gevoel liggend. Dit zou, en er zou zelfs een wet voor gemaakt moeten worden en in Europees verband geïntroduceerd, van nu af aan alleen maar Dikke Vette Kankervreterij mogen heten met een verbod op het afkorten tot DVK, want dat klinkt weer zo acceptabel en meelijwekkend als ADHD, TBC, AJAX en meer van die narigheid.
Daarmee basta.
Zo’n meisje of jongen zou ook niet gewoon Marie of Robin mogen heten maar altijd moeten worden aangesproken met Dikke Vette Kankervreter Marie en Dikke Vette Kankervreter Robin.
Misschien dat dit de talentvolle eetlustigen tot nader nadenken dwingt en dit hun spaarzame hersencellen tot andere gedachten dan vreten aanzet.
Anders moeten we toch, behalve voor die paar echt ziekelijk vraatzuchtigen, maar eens rustig en oplossingsgericht over prikkeldraad en afzettingen gaan nadenken; zeker in Spanje.

Patty.


MB6-703   , 200-310   , LX0-103   , VCP550   , C_TERP10_66   , 70-480   , AX0-100   , 000-105   , PMI-100   , 070-462   , MB6-702   , API-571   , 000-104   , 1Z0-067   , JN0-343   , 070-466   , 70-533   , ADM-201   , MB6-702   , 400-101   , 70-410   , 70-177   , 1z0-434   , IIA-CIA-PART2   , 000-080   , EX200   , 300-208   , C_HANAIMP151   , 70-332   , 200-310   , 070-483   , 1Z0-804   , c2010-657   , 000-017   , JN0-102   , AWS-SYSOPS   , 70-487   , LX0-103   , 117-202   , 70-462   , PEGACPBA71V1   , 70-486   , EX300   , C2010-595   , 98-365   , 74-678   , 70-270   , 70-488   , 70-417   , CRISC   , NS0-157   , 70-697   , CQA   , 300-320   , MB6-703   , 1Z0-060   , 352-001   , CQE   , 70-697   , 70-246   , MB6-703   , 350-060   , CGEIT   , 700-501   , CAP   , 300-070   , 300-206   , PEGACPBA71V1   , 70-347   , 70-412   , 2V0-621   , 1Z0-808   , 300-070   , 642-997   , 000-104   , 200-310   , C_TADM51_731   , 070-462   , C_TADM51_731   , ICBB   , PEGACPBA71V1   , 74-678   , CQA   , 1Z0-804   , 300-115   , 70-243   , 070-466   , 599-01   , 600-460   , 350-018   , MB2-708   , NS0-506   , PMI-RMP   , HP0-S42   , 810-403   , VCP550D   , 1Y0-201   , HP0-S41   , CAS-002   , 1Z0-804   , 70-270   , 1V0-601   , E10-002   , MB6-871    | 1Y0-301    | 300-075    | 70-332    | 500-260    | 700-801    | 1z0-430    | 640-461    | CWSP-205    | 010-150    | 74-343    | 70-332    | C2030-284    | 70-533    | LX0-103    | 300-075    | 98-365    | E10-002    | C2090-560    | 350-018    | 70-346    | 70-486    | 500-260    | 1z0-430    | M70-201    | 1Z0-053    | 70-486    | LX0-104    | E20-026    | 70-680    | 98-365    | 101    |