Oma
Op een dag gebeurde het zo plots zo onverwacht
Een stolseltje, een kleintje maar, maar m’n oma weggebracht
Ze bewoog haar ene arm niet meer en sprak soms vreemde woorden
Niet dat ik het heb meegemaakt, ’t was van m’n moeder da’k het hoorde
Heel langzaam aan wat opgeknapt, steeds iets vooruit gegaan
De oefeningen hebben haar veel goed gedaan
Haar arm kon weer bewegen, al bleef het lopen slecht
Ik heb het zelf niet meegemaakt, m’n moeder heeft het mij gezegd
Ik ken haar zelf van het bejaardenhuis
In haar stoel met de leuning naar het raam
In haar hand dan die zakdoek die ze samen kneep
Wanneer ze zei ‘Hoor, ze zeggen weer m’n naam’
Eerst heeft ze nog in huis gewoond totdat dat niet meer ging
Ze werd alsmaar verstrooider, steeds meer zonderling
Ze kreeg een mooie kamer met uitzicht op het zuiden
Je hoorde er de kerkklok altijd luiden
Televisie was er niet want daar kon ze niet goed tegen
Het duizelde haar zo al, nee nee, geen beelden die bewegen
Dus opa leefde in stilte met de radio op zacht
en puzzelde van ’s morgens vroeg tot heel diep in de nacht
Ik ken haar zelf van het bejaardenhuis
In haar stoel met de leuning naar het raam
In haar hand dan die zakdoek die ze samen kneep
Wanneer ze zei ‘Hoor, ze zeggen weer m’n naam’
Wanneer ze stemmen hoorde, stemmen die slechts zij begreep
En waarvan zij zo genoot dat ze harder in haar zakdoek kneep
Ze ging meer stemmen horen, langzaam achteruit
Behoefde meer verzorging, moest haar kamer uit
Naar een kamer op het noorden met uitzicht op het gras
Waar enkel iets gebeurde als de tuinman bezig was
Ze leefden van het opstaan naar de koffiepauze toe
Maar m’n oma werd snel ouder en allengs te moe
Om samen naar de koffie en de theepauze te gaan
Zo werd de ontmoetingsruimte nooit meer aangedaan
Ik ken haar zelf van het bejaardenhuis
In haar stoel met de leuning naar het raam
In haar hand dan die zakdoek die ze samen kneep
Wanneer ze zei ‘Hoor, ze zeggen weer m’n naam’
Wanneer ze stemmen hoorde, stemmen die slechts zij begreep
Maar waarvan zij zo genoot, harder in haar zakdoek kneep
Niemand kon ze horen wanneer ze opa vragend zei
‘Zeg Herman, hoor jij ze ook?’, zonder te horen wat opa zei
De stoelen werden omgedraaid want in de tuin ach was toch nooit leven
En door de kamerdeur kwam de verpleging binnen
Of familie om hun belangstelling te laten blijken
Zo zaten ze de hele dag naar die deur te kijken
De stemmen werden sterker en het hoofd steeds meer verward
Soms wachtten ze om vier uur ’s ochtends op de etenskar
Of lagen al om vijf uur ’s middags diep onder de wol
Het hoofd maar ook de tijd raakten steeds meer op hol
Ik ken haar zelf van het bejaardenhuis
In haar stoel met de leuning naar het raam
In haar hand dan die zakdoek die ze samen kneep
Wanneer ze zei ‘Hoor, ze zeggen weer m’n naam’
Wanneer ze stemmen hoorde, stemmen die slechts zij begreep
En waarvan zij zo genoot, harder in haar zakdoek kneep
Slechts als zij stemmen hoorde leek ze even blij
En toen ze plotseling stierf kon ze nooit meer horen wat opa zei
kon ze nooit meer horen wat opa zei
wat opa
Tekst: Patty Schoneveld